Klusjesvrouw



“Grote jongens huilen niet,” echoot het onder mijn kussen. Een nagalm uit een ver verleden, toen ik nog een peuter was. Mij werd geleerd dat een piemeldrager sterk moest zijn, en verliezen uit den boze was. Dus droeg ik een loden harnas met een onzichtbare inhoud. Geheel eendrachtig de tijdgeest van de vijftiger jaren werd ik volwassen. Dacht ik…

Kort na mijn laatste gewelddadige reis, het millennium voor de deur, heb ik ‘s ochtends teveel gezopen. Slingerend begeef ik mij naar de gedeelde badkamer, kots een kwart liter gesmokkelde Rakija het riool in, en kijk in de spiegel. Die vraagt: “Wie ben jij, ken ik jou?” Ik weet geen antwoord, en draai mij zwijgend om. De vieze smaak in mijn mond moet weggespoeld. Maar ik bedenk mij, en begin te morrelen aan de hangers van de spiegel. Ondertussen mompelend: “Zo gemakkelijk laat ik niet los broeder.” Met de spiegel in mijn armen wankel ik terug naar mijn kamer. Ik plaats het ding rechtop bij het voeteneind van mijn bed, en begin een discussie.

In de namiddag maakt een huisgenoot mij wakker. Hij wil zich scheren, en neemt de spiegel mee. Ik blijf alleen, met in mijn hoofd, verstopt onder het kussen, een chaos van door elkaar gehusselde stukjes monoloog. Pas na zeven borrels lukt het mij er een dialoog van te maken. De retorische woorden van mijn retrospectieve spiegelende alter ego smeken om een reactie. Boos strompel ik wederom richting badkamer, en ga voor de spiegel staan. Ik schreeuw tegen de spiegel: “En wie ben jij dan wel, ken ik jou?!” De spiegel antwoord: “Ik ben mezelf. Durf jij dat ook? Durf dan als je durft!” 

Sinds die dag ben ik, met dank aan de spiegel en Slavische alcohol, bezig met eindelijk mij te worden. Dat zal nooit meer helemaal lukken. Maar het voelt al vredig om de afwas te doen, terwijl een vriendin buiten staat te klussen. Dan zou ik van de daken willen schreeuwen: “Macho’s aller landen, ik bid jullie, werp toch weg die pik!” 



==================== 




Reacties